Het leven was overzichtelijk in die tijd. Onze familie woonde hooguit enkele straten verderop. Alles was op loopafstand, nou ja, behalve die twee excentrieke tantes die na de oorlog op op onverklaarbare wijze in een kast van een herenhuis terecht waren gekomen op de Badhuisweg in Scheveningen en die daar natuurlijk met geen tien paarden meer uit te krijgen waren. Na verloop van tijd verlieten onze familieleden de slecht onderhouden en verouderde huizen in de Schilderwijk om in mooie, nieuwe flats te gaan wonen in Moerwijk, Morgenstond of, nog verder Vrederust. Het begrip 'ver' drong eindelijk tot je door, want je kon er niet meer 'even' naar toe lopen. Alles wat niet te voet te bereiken was, was voortaan 'ver'. Een tante kwam op de Meppelweg terecht, op nummer 1112. Als dat niet 'ver' was.....Maar het kon nog 'verder', een nichtje ging op de Erasmusweg op nummer 1717 wonen. Op 5 hoog, man daar kon je op heldere dagen over de kassen van het Westland de Euromast gemakkelijk zien.
Wij verhuisden uiteindelijk in 1960 ook. Naar een portiekwoning in de Drebbelstraat in het Laakkwartier. We gingen op nummer 133 wonen, niet zo indrukwekkend als 1112, maar vooruit. In vergelijking met de huizen van de familie, was het nog niet veel soeps, maar ja we hadden nu eindelijk een eigen voordeur, geen buren meer over de trap en een stuk minder muizen in de keuken......maar bijvoorbeeld nog steeds geen douche en zelfs geen warm water. Gezellig was het er wel, in de Drebbelstraat. De benedenwoningen hadden een voor- en een achtertuintje en zelf hadden we een balkon met een kolenkast. Nee geen koelkast, maar een kolenkast....De buren noemde je Oom en Tante of, als ze wat ouder waren, Opa en Oma. Onder ons woonde Tante Annie en Ome Henk op nummer 129 en daarnaast, op 131, Opa en Oma Huisman met hun gehandicapte zoon Hans. Boven ons de families Hermans op 139 en Schijf op 137. Naast ons op nummer 135 de familie Verhoef. Dat stond ten minste op de deur, maar de man van Tante Mien was er na 28 jaar huwelijk met een jonge blom vandoor gegaan. Lief en leed werd met elkaar gedeeld, je wist (bijna) alles van elkaar op zo'n portiek. Televisie was er nog niet, niemand had nog telefoon, van internet had je nog nooit gehoord, .......je besprak alles met elkaar.
Om bij mijn 'eigen' familie te komen, verplaatste ik mij in de vakanties per step naar de buitenwijken van Den Haag. Dit vervoermiddel had tot gevolg dat de rechter plastic schoen onevenredig sneller sleet dan de linker. Nadat een oom, die bij de HTM werkte en in de werkplaats kon lassen, tot twee keer toe het stuur van de step had verlengd, werd ik er uiteindelijk toch te groot voor en kreeg ik een fiets. 't Was een zogenaamde doortrapper, zonder remmen dus. Als je wilde stoppen, sleepte je met beide benen over de straat. Voordeel hiervan was dat alletwee je schoenen even hard sleten........We hoefden nu in ieder geval nooit meer één nagenoeg nieuwe schoen, die altijd op het treeplankje van de step had gestaan, weg te gooien. Met die fiets werd het reizen door de stad voor mij al een stuk gemakkelijker. Ik ontdekte de Markt aan de Herman Costerstraat en de warenhuizen aan de Grote Marktstraat.
Ik onthield hoe ik op het Zwarte Pad in Scheveningen moest komen en kon al snel zelfstandig naar het zwembad in het Zuiderpark, waar volgens de overlevering Frans Krassenburg, de eerste zanger van de Golden Earrings, toen als badmeester werkte. Je hing je kleren (en je schoenen) op een draadstalen haak en die haak leverde je in bij de badmeester, in ruil voor een penning. Het was de bedoeling dat de badmeester de penning later op de dag weer inruilde voor de hele klerenzooi, maar soms liep dat mooi mis. Op een keer miste ik mijn onderbroek, zodat ik uit ervaring weet dat het fietsen zonder dit kledingstuk op een leren Lepper zadel, geen pretje is voor een jongenskontje. Bedankt Frans, goed dat ze je ingeruild hebben voor Barry Hay........
De vakanties in die tijd leken eindeloos en ik fietste steeds verder weg. Het Westland in, waar de Peenbuikers wonen. Steeds verder ging het, naar Wateringen, Monster, Honselersdijk of naar Delft, waar ze koningin Wilhelmina hadden begraven. Wel 'ver' fietsen..., maar ach, wat is 'ver'? En de zon scheen toch altijd. Of lijkt dat nu maar zo?
Wij verhuisden uiteindelijk in 1960 ook. Naar een portiekwoning in de Drebbelstraat in het Laakkwartier. We gingen op nummer 133 wonen, niet zo indrukwekkend als 1112, maar vooruit. In vergelijking met de huizen van de familie, was het nog niet veel soeps, maar ja we hadden nu eindelijk een eigen voordeur, geen buren meer over de trap en een stuk minder muizen in de keuken......maar bijvoorbeeld nog steeds geen douche en zelfs geen warm water. Gezellig was het er wel, in de Drebbelstraat. De benedenwoningen hadden een voor- en een achtertuintje en zelf hadden we een balkon met een kolenkast. Nee geen koelkast, maar een kolenkast....De buren noemde je Oom en Tante of, als ze wat ouder waren, Opa en Oma. Onder ons woonde Tante Annie en Ome Henk op nummer 129 en daarnaast, op 131, Opa en Oma Huisman met hun gehandicapte zoon Hans. Boven ons de families Hermans op 139 en Schijf op 137. Naast ons op nummer 135 de familie Verhoef. Dat stond ten minste op de deur, maar de man van Tante Mien was er na 28 jaar huwelijk met een jonge blom vandoor gegaan. Lief en leed werd met elkaar gedeeld, je wist (bijna) alles van elkaar op zo'n portiek. Televisie was er nog niet, niemand had nog telefoon, van internet had je nog nooit gehoord, .......je besprak alles met elkaar.
Om bij mijn 'eigen' familie te komen, verplaatste ik mij in de vakanties per step naar de buitenwijken van Den Haag. Dit vervoermiddel had tot gevolg dat de rechter plastic schoen onevenredig sneller sleet dan de linker. Nadat een oom, die bij de HTM werkte en in de werkplaats kon lassen, tot twee keer toe het stuur van de step had verlengd, werd ik er uiteindelijk toch te groot voor en kreeg ik een fiets. 't Was een zogenaamde doortrapper, zonder remmen dus. Als je wilde stoppen, sleepte je met beide benen over de straat. Voordeel hiervan was dat alletwee je schoenen even hard sleten........We hoefden nu in ieder geval nooit meer één nagenoeg nieuwe schoen, die altijd op het treeplankje van de step had gestaan, weg te gooien. Met die fiets werd het reizen door de stad voor mij al een stuk gemakkelijker. Ik ontdekte de Markt aan de Herman Costerstraat en de warenhuizen aan de Grote Marktstraat.
Ik onthield hoe ik op het Zwarte Pad in Scheveningen moest komen en kon al snel zelfstandig naar het zwembad in het Zuiderpark, waar volgens de overlevering Frans Krassenburg, de eerste zanger van de Golden Earrings, toen als badmeester werkte. Je hing je kleren (en je schoenen) op een draadstalen haak en die haak leverde je in bij de badmeester, in ruil voor een penning. Het was de bedoeling dat de badmeester de penning later op de dag weer inruilde voor de hele klerenzooi, maar soms liep dat mooi mis. Op een keer miste ik mijn onderbroek, zodat ik uit ervaring weet dat het fietsen zonder dit kledingstuk op een leren Lepper zadel, geen pretje is voor een jongenskontje. Bedankt Frans, goed dat ze je ingeruild hebben voor Barry Hay........
De vakanties in die tijd leken eindeloos en ik fietste steeds verder weg. Het Westland in, waar de Peenbuikers wonen. Steeds verder ging het, naar Wateringen, Monster, Honselersdijk of naar Delft, waar ze koningin Wilhelmina hadden begraven. Wel 'ver' fietsen..., maar ach, wat is 'ver'? En de zon scheen toch altijd. Of lijkt dat nu maar zo?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten